Veelgestelde vragen
Waar komt de naam 'vrijeschool' vandaan?
Het 'vrij' in de naam van vrijescholen zegt niets over hoe vrij de leerlingen in de klas en op school zijn. Daarover bestaat vaak verwarring. De vrijeschool kent juist duidelijke structuren en ritmes in de klas, het onderwijs én in de hele doorlopende leerlijn.
'Vrij' stond 100 jaar geleden voor 'vrij van overheidsbemoeienis'. Al vroeg in de 20e eeuw maakte de vrijeschool onderdeel uit van het zogenaamde bekostigd onderwijsbestel. Dat betekent dat het onderwijs gefinancierd wordt met publieke middelen en dat de overheid daar een aantal voorwaarden aan verbindt, die getoetst worden door de Inspectie voor het Onderwijs,.
In de kern betekent 'vrij' in deze tijd, dat leraren en vrijescholen voldoende ruimte hebben om vanuit hun eigen pedagogisch-didactische visie invulling te geven aan het onderwijs. De Vereniging van vrijescholen maakt zich daarvoor sterk.
Welke rol speelt religie in de vrijeschool?
De visie op de ontwikkeling van het kind is niet materialistisch, maar laat ruimte voor spiritualiteit. Onze manier van kijken naar kinderen – het mensbeeld – houdt in dat de mens niet alleen een fysiek wezen is, maar ook een geestelijk wezen met eigen motieven en talenten. De school heeft echter geen binding met een of andere geloofsrichting en staat dus open voor alle gezindten. Wel worden de christelijke jaarfeesten gevierd.
Wat is periodeonderwijs?
Periodeonderwijs geeft de leerlingen vanaf klas 1 (groep 3) de gelegenheid zich gedurende een aantal weken in de eerste twee uren van de dag te verbinden met lesstof over één onderwerp. Dat wordt inhoudelijk verdiept en vanuit verschillende kanten en vakken belicht. Zo’n periode biedt bij uitstek de gelegenheid om de geboden stof te verwerken. In wisselwerking met de leerlingen ontwerpt de leerkracht zelf de periode, waarbij zijn rol verschuift van expert naar adviseur naar begeleider. Wat eigen is gemaakt, vindt zijn vervolg in vaklessen of werkuren om geoefend, geuit en geautomatiseerd te worden. Een geïntegreerde manier van lesgeven, die aan het eind van de periode leidt tot het eigen maken en kunnen presenteren van deze stof.
Wat is euritmie?
Euritmie is een bewegingsvorm waarin klank, ritme en woord samenkomen. Euritmie verbindt, stimuleert de sociale samenhang, maar zorgt er bovenal voor dat kinderen zich openstellen voor de eigenheid in relatie tot de ander en de omgeving. Op basis van deze ervaringen ondersteunt dit vak alle andere vakken en vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van het vrijeschoolonderwijs.
Wat wordt bedoeld met ‘mensbeeld’?
Het mensbeeld is een ander kenmerk van de vrije school. Dat wil zeggen: wat is een mens en in het bijzonder een kind eigenlijk? Hoe en waardoor ontwikkelt hij zich? Het mensbeeld is in de vrijeschool expliciet de achtergrond van het leerplan. De mens wordt gezien als een lichamelijk wezen, maar ook als een individueel geestelijk wezen. Het kind komt op aarde, niet als een onbeschreven blad waaraan je naar believen allerlei kunt toevoegen. Het brengt vanuit zijn geestelijk wezen speciale talenten en motieven mee, die het met behulp van zijn lichamelijk wezen kan ontwikkelen en realiseren. Het vrijeschoolonderwijs zoekt het unieke van ieder kind en sluit daarbij aan. Onderwijs is niet het vullen van een vat, maar het ontsteken van een vuur.
Wat houdt het vak 'levenskunst' in?
Op De Ridderslag krijgen de kinderen wekelijks levenskunstlessen vanaf de eerste klas. Meestal worden verhalen gebruikt om een bepaald levensthema zo te belichten dat er een bepaald gevoel of stemming bij de kinderen wordt gewekt (eerbied, verwondering, overgave). Maar het kan ook zijn dat een bepaald levensthema kunstzinnig wordt verwerkt. Het is niet de bedoeling om levenslessen te ‘leren’ maar meer om deze te ervaren. De lesinhouden groeien met de kinderen mee en worden vaak gekozen aan de hand van ontwikkelingsmomenten die bij de betreffende klas actueel zijn. Steeds laat de leerkracht zich hierbij inspireren door de stemming die hij of zij waarneemt in de klas.
Hoeveel jaar houdt een klas dezelfde leerkracht?
Op De Ridderslag gaat de leerkracht vanaf de eerste klas in de regel ten minste drie jaar lang met de kinderen mee. Soms krijgen krijgen de leerlingen daarna een andere leerkracht die meegaat vanaf klas 4 t/m klas 6. Soms wordt hiervan afgeweken en gaat een zes jaar met een klas mee. Het meerdere jaren met een klas meegaan biedt de leerkracht de mogelijkheid om met de klas ‘mee te groeien’. De leerkracht die jaren intensief met de kinderen werkt, kan de ontwikkeling van de kinderen nauwlettend volgen en daardoor kleine of grotere veranderingen bij het kind opmerken. Naast de vaste leerkracht krijgt het kind tijdens vaklessen ook les van vakleerkrachten of klassenleerkrachten van andere klassen.
Worden er cijfers gegeven en kan een kind blijven zitten?
In principe worden er geen cijfers gegeven. Het werk van de kinderen wordt natuurlijk wel beoordeeld. Er wordt naast de resultaten ook gekeken naar de individuele ontwikkelingen van het kind op het gebied van leren en persoonlijkheid.Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen blijft een kind zitten op een vrijeschool. Samen met de ouders is dan gekeken naar waar een kind het beste op zijn plaats is. Het leerresultaat alleen resulteert niet in zitten blijven.
Wordt er een CITO-toets afgenomen?
Twee keer per jaar wordt in klas 1 t/m 6 een CITO-toets afgenomen. In het laatste jaar van de school wordt een schoolverlaterstoets afgenomen, de IEP-toets. De uitslagen hiervan worden met ouders gedeeld via Social Schools en besproken tijdens de oudergesprekken.
Krijgen de kinderen een rapport en wat is een getuigschrift?
De kinderen krijgen aan het eind van het schooljaar geen rapport met cijfers maar een ‘getuigschrift’. Het getuigschrift geeft een overzicht van de lesstof van het verstreken schooljaar en van de persoonlijke ontwikkelingsweg die de leerling is gegaan, alsmede welke vorderingen er met de leerstof zijn gemaakt. De toetsuitslagen van de CITO worden ook in het getuigschrift genoemd. Het getuigschrift bevat ook een spreuk, gemaakt voor het betreffende kind met daarnaast een kunstzinnige afbeelding. De spreuk is een toekomstgericht beeldend middel als handreiking voor een volgende stap in de ontwikkeling van het kind.
Hoe is de aansluiting op een reguliere basisschool bij tussentijds overstappen?
Het leerstofaanbod in de klassen een, twee en drie (groep drie, vier en vijf) verschilt van het reguliere onderwijs. Basisschool De Ridderslag hanteert in deze klassen een normering voor vrijescholen die is afgesproken met andere vrijescholen in Zuid-Holland. Eind vierde klas (groep 6) komt het niveau overeen met het reguliere onderwijs, zodat de leerlingen aan het einde van de onderbouw voldoen aan de normen die ook in het reguliere onderwijs worden gesteld. Dit betekent dat tussentijdse overstap van een vrijeschool naar een reguliere basisschool het gemakkelijkst zal verlopen vanuit de kleuterklas en de klassen vijf en zes.
Wat is ‘vertelstof’?
Door het hele onderwijs heen speelt de vertelstof een belangrijke rol. De vertelstof is als het ware de rode draad waarlangs de ontwikkeling van het kind wordt geleid. De verhalen zijn afgestemd op de ontwikkelingsfase waarin de kinderen zich bevinden. Verhalen zorgen onder meer voor genieten, plezier, herkenbaarheid, het oproepen van beelden, spanning, het stimuleren van de fantasie, het ontwikkelen van taalgevoel en het vertrouwd maken met de wereld om hen heen. De vertelstof wordt in het gehele onderwijs ingeweven, in de onderbouw vooral in het periodeonderwijs, maar ook in de vaklessen.
In de kleuterklassen wordt elke ochtend afgesloten met een (vaak te herhalen) sprookje. Daar wordt veel belang aan gehecht, niet alleen door de kleuters, maar ook in pedagogisch opzicht. Twee dingen vallen op. Het verhaal wordt verteld, niet voorgelezen. En het verhaal bevat woorden, begrippen en zinswendingen die de kleuter zelf nog niet zal gebruiken. Het vertellen is van waarde, omdat het persoonlijk contact en de eigen verhaaltrant van de juf voor de taalontwikkeling van de kleuter zeer bevorderlijk is. Daarom ‘doorleeft’ de juf het verhaal. Door het vaak te herhalen, gedurende enkele weken, kan de kleuter delen of gehelen uit zichzelf terug vertellen, bijvoorbeeld thuis bij het spelen. ‘Moeilijke’ woorden en zinswendingen worden nooit uitgelegd; de kleuter pakt ze op in hun context en verwerkt ze later in z’n spel. In de kleuterklassen gaat het kind zich verinnerlijken vanuit een eigen scheppende fantasie. Gedurende enkele weken wordt een zelfde verhaal herhaald zodat er een binding met dit verhaal ontstaat. Er worden ook sprookjes verteld die zijn opgetekend door de gebroeders Grimm. Hierin wordt het evenwicht van goed en kwaad in beelden voelbaar gemaakt.
Bij de eersteklasser passen bij uitstek de rijke beelden uit de (klassieke) volkssprookjes. Menselijke-, sociale- en geestelijke waarheden worden kleurrijk gebracht, zonder (verstandelijke) uitleg of moralistische beoordeling. In deze sprookjes ligt het accent op moed, doorzettingsvermogen en vertrouwen. De held gaat op weg, vervult opgaven en ontmoet tegenslagen. Deze worden overwonnen en het doel wordt ten slotte bereikt.
In de tweede klas bestaat de vertelstof uit fabels en legenden. Fabels gaan over dieren, geen echte maar vermenselijkte dieren. Of, om preciezer te zijn, fabels gaan over dieren die een menselijke eigenschap uitdrukken, zoals egoïsme, sluwheid, lef, angst, bescheidenheid en onzekerheid. De kinderen herkennen iets daarvan bij zichzelf of bij anderen. De legenden gaan over heiligen, die het ‘dierlijke’ in zich overwonnen hebben.
In klas drie wordt het Oude Testament verteld. De verhalen zijn, evenals de fabels, niet kerkelijk maar zuiver pedagogisch bedoeld. De verhalen over de schepping van de wereld en de gang van een volk op zoek naar een eigen plaats om te leven, bevatten de thema’s die in de derdeklasser leven.
De vertelstof van de vierde klas wordt gevormd door de Noorse mythologie, met name de Edda en de heldenverhalen. Zo loopt de vertelstof parallel met wat zich in het kind voltrekt: het verlies van een oude wereld en het betreden van een nieuwe en het moeten bouwen op eigen wilskracht. De verhalen van de strijd tussen de goden- en reuzenwereld zijn verhalen van het leven zelf, over list en bedrog, van moed en strijd. Met deze stoere verhalen wordt het ‘ik’ van de kinderen versterkt.
In de vijfde klas vormt de mythologie van vooral de Grieken de vertelstof. De goden zijn ontmaskerd, de herinnering aan een geestelijke wereld wordt sluimerend en sterk verbonden met het abstracte denken, op de fysieke wereld gericht. En daar staat de vijfde klasser middenin. Steeds meer zet de mens zichzelf centraal en neemt hij verantwoordelijkheid voor zijn eigen daden.
Geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd en de daarop volgende Volksverhuizingen en de Middeleeuwen zijn vaak de vertelstof voor de zesde klas. Maar ook Oosterse, Arabische en oer-Amerikaanse verhalen kunnen aan de orde komen. Zij sluiten aan op de belevingswereld van de twaalfjarige. Rond het twaalfde jaar wordt het kind bewust rijp voor abstracties, logica en causale samenhangen.
Worden er vreemde talen onderwezen?
Ja; Engels (vanaf klas 1) en Frans (vanaf klas 4). Al in de eerste klas wordt getracht, het kind vertrouwd te maken met de klanken en het ritme van de Engelse taal. Spelend en zingend blijven de kinderen “taalvaardig”, met het oog op de ons omringende (vakantie)landen. In de tweede klas staan het luisteren en spreken centraal. Op een speelse manier leren de kinderen voorwerpen, lichaamsdelen en zaken waarmee ze direct in aanraking komen benoemen. Analytische grammatica is in het begin nog niet aan de orde; de taal wordt geleerd zoals de moedertaal, door het nadoen. In de derde klas staan het tellen, de dagen, maanden, kleuren, seizoenen en de voorwerpen in de klas centraal. Lichaamsdelen, kleding, voedsel en voorwerpen in huis en op school, worden verder geoefend in de vorm van spelletjes, rijmpjes, verhalen en toneelstukjes. In de vierde klas wordt, net als bij de Nederlandse taal in de taalperiodes, een begin gemaakt met grammatica. Het reciteren van gedichten en het zingen van liederen wordt voortgezet. Toneelstukjes en kleine gesprekjes bevorderen het converseren in de taal. Teksten worden opgeschreven en teruggelezen. In de vijfde klas wordt dit uitgebreid met het lezen van eenvoudige boekjes in de vreemde taal. In de zesde klas wordt dit bij Engels aangevuld met een kleine stelopdracht.
Wat wordt er gedaan aan handenarbeid en handvaardigheid?
Handenarbeid: Tijdens de lessen handenarbeid in de eerste klas, leren de kinderen breien met dikke wol en houten pennen. Ook doen ze eenvoudige knoopoefeningen, vingerhaken en dergelijke. In de tweede en derde klas wordt het breien verder voortgezet, met steeds ingewikkelder patronen. Ook leren de kinderen haken. In de vierde klas komen onder meer het vlechten en de kruissteek aan bod. Vaak maken de kinderen ook poppen. De vijfde klassers maken onder meer wanten, sokken of mutsen in de eigen maat.
Handvaardigheid: door met de handen vorm te geven aan een idee met verscheidene materialen, wordt de wil van jongs af aan geschoold. Door zinvolle en mooie (gebruiks-)voorwerpen te vervaardigen, worden kinderen handig. Het maken van werkstukken zijn ideale oefeningen in concentratie, inspanning en volharding. Ook de fijne motoriek en het voorstellingsvermogen worden bevorderd door het werken met allerlei materialen en kleuren. In de vijfde klas beginnen de kinderen daarnaast met houtbewerking: vaak (bewegend) speelgoed. Ook in de zesde klas worden met houtbewerking allerlei eenvoudige gebruiksvoorwerpen of speelgoed gemaakt. Dit gebeurt door middel van gutsen van holle en bolle vormen. Boetseren valt ook onder de handvaardigheid. In de kleuterklassen en de lagere klassen wordt vooral gewerkt met bijenwas. De hoogste klassen boetseren ook met klei.
Wat wordt er aan muziek gedaan?
Tijdens het muziekuur in de eerste klas leren de kinderen fluit spelen en zingen met begeleiding van een instrument. In de tweede klas wordt bij muziek het ritmisch-melodisch gehoor aangesproken. Bij het zingen is de zorg voor de stem, en met name de articulatie van belang. Ook het innerlijk gehoor wordt geoefend. De fluitlessen, die vanaf klas 1 gegeven zijn, worden in de tweede, derde en vierde klas voortgezet. Dat gebeurt op een eigen fluit die de verdere jaren met het kind meegaat. Tijdens het derde jaar wordt gewerkt aan de gehoorsvorming, mede met het oog op het notenschrift, waarmee aan het einde van het derde leerjaar vaak wordt begonnen. Er wordt nu een sterker beroep op het ken- en begripsvermogen gedaan. De canon doet in de vierde klas zijn intrede. Maatsoorten worden onderscheiden en ritmes geoefend met instrumenten. In het vijfde en zesde leerjaar wordt het muziekrepertoire uitgebreid. Het oefenen met meerstemmigheid, intervallen, maatsoorten en moeilijkere ritmen gaat door.
Naast de muziekles in de klas wordt er wekelijks meerstemmig gezongen in het schoolkoor door klas 1 t/m 3 en klas 4 t/m 6.
Hoe ziet het schoolleerplan eruit?
Het schoolleerplan wordt samengevat in de vaste schoolgids. U kunt de schoolgids en het schoolleerplan opvragen bij het secretariaat van de school.
Welke zorg is er voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften?
De school heeft grote zorg voor de ontwikkeling van ieder individueel kind. Zij hanteert bij het bespreken en diagnosticeren het antroposofisch mensbeeld. De interne begeleider, die regelmatig elke klas bezoekt, bespreekt zorgkinderen – in algemeen pedagogische zin – en stelt zonodig samen met de leerkracht een behandelplan op. Dit plan wordt door de eigen leerkracht tot uitvoering gebracht. Via de kinderbespreking kan advies worden gevraagd aan het lerarencollege. Zonodig kan binnen de school de hulp worden ingeroepen van een kunstzinnig therapeut.
Ook kan de school hulp bieden in de vorm van preventieve ambulante begeleiding vanuit het samenwerkingsverband. Tevens kan een psychologisch/didactisch onderzoek worden gedaan door de Begeleidingsdienst voor vrijescholen.
De interne begeleider draagt er zorg voor dat alle plannen, resultaten en maatregelen worden bijgehouden in een digitaal leerlingdossier. Samen met de observaties en toetsen vormt dit het leerlingvolgsysteem.
Mocht het werken in de klas onvoldoende resultaat hebben, dan wordt de leerling opgegeven voor remedial teaching, en zal er op die manier hulp worden geboden.
Wat wordt er van ouders verwacht?
Onderwijs en opvoeding hebben veel met elkaar te maken. Een goed contact tussen ouders en leerkrachten is daarom van groot belang voor het kind. Ouders worden in de gelegenheid gesteld om zich bij de De Ridderslag betrokken te voelen. Allereerst natuurlijk in de communicatie rond en over het kind, maar ook door ouders vele mogelijkheden te bieden mee te draaien in de activiteiten in school of om de klas. Betrokkenheid kan namelijk ook ontstaan door het bijwonen van ouderavonden, het klassenouder zijn of het meevieren van jaarfeesten. Op deze wijze wordt leren op school niet iets dat apart staat van thuis, maar juist is geïntegreerd in de opvoeding door de ouders.Meer informatie over de rol van de ouders vindt u in het submenu ‘Ouders’.
Waarom wordt er een ouderbijdrage gevraagd?
De rijksbijdrage is niet voldoende om het onderwijs dat wij wensen, volledig te kunnen bekostigen. Onze eisen aan materialenen inrichting, de aanstelling van vakleerkrachten voor handwerken en handarbeid, en de aanwezigheid van extra ruimtes voor o.a. toneel, handwerken en handarbeid brnegen extra exploitatiekosten met zich mee. Deze extra lasten kunnen alleen worden betaald vanuit de gezamenlijke ouderbijdrage en schenkingen door anderen.Ook in komende schooljaren zullen wij als school deze voorzieningen zelf moeten bekostigen.
Betaling van de ouderbijdrage is vrijwillig en dus geen criterium bij de toelating van uw kind tot De Ridderslag. De hoogte van de gevraagde ouderbijdrage is afhankelijk van het gezinsinkomen. Een vrijeschool, als gemeenschap van kinderen, leerkrachten, leraren en anderen, kan echter alleen bestaan indien alle betrokkenen het vrijeschoolonderwijs ook totaal willen steunen, dus ook financieel. Aan het einde van ieder schooljaar ontvangen de ouders van het bestuur een verantwoording van de besteding van de ouderbijdragen.
Hoe is het plaatsingsbeleid?
De Riddeslag wil er voor ieder kind zijn waarvoor het vrijeschoolonderwijs geschikt is. Ieder kind, met of zonder handicap, is in principe welkom op school. De financiële positie van ouders mag geen drempel zijn om hun kinderen dit onderwijs te kunnen laten volgen. Wel wordt van ouders minimaal affiniteit met de filosofie van het vrijeschoolonderwijs verwacht. Het Toelatingsbeleid is nader uitgewerkt in de schoolgids.
Heeft de school een klachtenregeling?
De school heeft een klachtenregeling. Hierin zijn de procedures voor het indienen en behandelen van klachten geregeld. Ieder die deel uitmaakt van de schoolgemeenschap (ouders, leerlingen, personeel, vrijwilligers, bevoegd gezag) kan een klacht indienen.
De klachtenregeling is van toepassing als men met zijn klacht nergens anders terecht kan. Veruit de meeste klachten over de dagelijkse gang van zaken in de school zullen in onderling overleg tussen ouder, leerlingen, personeel en schoolleiding op een juiste manier worden afgehandeld. Wanneer dit niet lukt, of wanneer de klacht zeer ernstig van aard is, kan een beroep worden gedaan op de klachtenregeling.
In het kader van de klachtenregeling heeft de school een contactpersoon. Deze verwijst de klager door naar een onafhankelijk vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon gaat in eerste instantie na of door bemiddeling een oplossing kan worden bereikt.
Wat is het Omgangsprotocol?
Een van de opgaven die de vrije school zich stelt, is het vormen van een sociale en veilige gemeenschap. Omgaan met elkaar leren de kinderen deels door ons goede voorbeeld en deels door ervaring en correcties door ons, ouders en leraren, gegeven op een prettige en positieve manier.
Het leerplan van onze school bevat veel elementen die het sociale gebied verzorgen, zoals gewoontevorming, fabels, sprookjes en heiligenlegenden. Daarnaast bieden de school- en klassenregels structuur en een veilige omgeving. Ook in een veilige school kun je echter te veel plagen, vervelende grapjes maken of een begin van pesten nooit helemaal uitsluiten. Maar we kunnen er samen met de kinderen en de verzorger(s) wel voor zorgen dat het niet tot langdurig pesten komt.
Hiervoor heeft onze school een omgangsprotocol ontwikkeld, waarin preventieve maatregelen, school- en klassenregels en een stappenplan bij constatering van een pestprobleem zijn opgenomen. Preventieve maatregelen zijn bijvoorbeeld een pleinwacht tijdens de pauze, bewustwording door middel van het bespreekbaar maken voor ouders en kinderen, en het door de leerkrachten alert zijn op signalen die wijzen op pestgedrag.
Indien een pestprobleem is geconstateerd, biedt het stappenplan een gestructureerde aanpak van het probleem waarin alle partijen worden gehoord en gekend: de pester, de gepeste, de verzorger(s), de groep en de leerkracht(en). Aan iedere stap worden concrete afspraken en resultaten verbonden. Iedere stap wordt vastgelegd en het resultaat ervan geëvalueerd. De nadruk ligt op het samen oplossen van het probleem.